4 februari 2024
tekst en foto's: Erica Pijs
Van de week ging ik even terug naar mijn Brabantse Roots. Nederland is weliswaar niet zo groot, maar toch is 90 km een aardig eindje rijden en vooral vér van Zeist, waar het hier op Zeistermagazine natuurlijk over gaat. Toch vond ik in het ‘verre’ Brabant een link met Zeist, die na nog wat mijmeren over een bijzondere dag een symbolische betekenis krijgt.
Mijn vader woont sinds kort in Aarle-Rixtel, een pittoresk dorpje vlak bij zijn oude woonplaats Helmond. Na een nare valpartij vond hij daar een fijne plek in een oude pastorie, annex verpleeghuis, waar hij liefdevol verzorgd wordt en kan revalideren. Inmiddels heb ik hem daar een paar keer opgezocht en soms eet ik een avond-boterhammetje mee, om de spits te omzeilen.
‘s Ochtends, voordat ik vertrek, heb ik hem nog even aan de telefoon.
“Je kunt blijven eten hoor! De kok maakt vandaag iets warms voor het avondeten!”
“Nou, gezellig! Ik ben benieuwd, Pap!”
Rond een uur of twee arriveer ik bij de Pastorie en loop meteen de trap op naar zijn kamer met gemoedelijk uitzicht op de St. Willibrorduskerk en de Dorpsstraat. De deur van zijn kamer staat wagenwijd open, maar mijn vader is nergens te bekennen. Zou hij beneden in de centrale woonkamer zitten? Ik ga de trap weer af en wanneer ik de openslaande deuren van die kamer open, kijken ongeveer 15 paar ogen me vriendelijk en verwachtingsvol aan. Ik word er verlegen van en voel me net een artiest die het podium betreedt. Helemaal achterin de kamer, in een grote leren fauteuil, ontdek ik mijn vader. Hij veert een beetje op als hij me ziet.
Tot nu toe ontvangt mijn vader mij en zijn andere bezoekers steeds in zijn kamer, maar nu roept hij me enthousiast toe: “Het is Franse middag, Eri! Ik ben alvast hier gaan zitten zodat we zometeen een mooi plekje hebben, want ze gaan van alles doen hier!” Ik denk stiekem bij mezelf: “handdoekjes neerleggen / stoelen reserveren is niet typisch Frans, Pap,” maar zijn enthousiasme is aanstekelijk. En nu begrijp ik ook iets beter de verwachtingsvolle blikken toen ik de kamer binnenkwam, maar helaas, ‘iet ies only I, Erica,’ zonder Frans accent.
En nu zie ik het. De hele ruimte is feestelijk versierd. Ik val met mijn neus in ‘le beurre'. Er staan een paar levensgrote zelfgeknutselde kartonnen ‘Moulin Rouges’ uitgestald en sommige verzorgers en bewoners dragen een alpinopet en/of typisch Frans plaksnorretje. Boven de deuren naar respectievelijk het toilet en een kantoortje hangen kartonnen gestreepte luifels met “Bistro” en “Café”. Ik waan me (bijna) ongeveer 400 km zuidelijker, op het Montmartre in Parijs.
Ik pak voor ons allebei een kop thee, schuif een stoel bij en kruip, net zo vol verwachting als de rest van het gezelschap, naast mijn vader in het door hem geconfisqueerde hoekje. Naast hem, in een andere gemakkelijke stoel, zit een dame met een kaal geknuffelde pop op haar schoot. Ze is geconcentreerd bezig om van de nog resterende poppenharen een soort punk-kapsel te creëren, totdat een van de verzorgers zich naar haar toe buigt: “Zullen we de baby even in de wieg leggen? Dan kan ze even slapen en kun jij nu even een stukje cake eten.” De dame stemt stilzwijgend toe en geniet vervolgens even zo stil van haar cakeje.
Het komt nogal bij me binnen, dat mijn vader nu dag in, dag uit, onderdeel is van deze heel andere wereld, vooral omdat hij zelf, zo genoemd, nog helder is van geest. Ik kruip nog iets dichter naar hem toe terwijl hij vertelt over de mensen om ons heen: “Die meneer met die blauwe trui is een professor en die meneer met de witte haren en bril was ooit een heel goede advocaat." En ah, daar heb je Els, die komt net terug van de Opticien. Ze heeft haar nieuwe bril opgehaald.“ En zo gaat het even door. Al luisterend naar wat mijn vader vertelt, krijgen de mensen om me heen meer dimensies dan alleen het verdrietige labeltje 'dementie.’
Els heb ik al eens ontmoet. Ik zat al eerder een keertje naast haar aan de ‘goeie tafel’ zoals mijn vader zijn vaste eettafel omschrijft. Aan die tafel zitten de mensen die zelf kunnen eten, alhoewel ik de vorige keer wel de broodkorstjes voor haar heb doorgesneden. Er was niet doorheen te komen, ook niet voor mij en straks zal ik snappen waarom.
En dan is het tijd voor een quiz over, je raadt het al: Frankrijk. Vragen over Edith Piaf en de Côte d'Azur worden moeiteloos beantwoord vanuit blijkbaar nog goed werkende lange termijngeheugens. Mijn vader profiteert schaamteloos van het feit dat hij zich meer herinnert dan de meeste van zijn huisgenoten en doet enthousiast mee. Niemand zal het hem achteraf kwalijk nemen. Elk nadeel heeft zijn voordeel...
Na de quiz worden er Franse chansons gedraaid en meegezongen en drinken we met zijn allen een Champagne Spoom, alias bruisend appelsap met citroenijs, opgediend door Ilja Gort, alias chef-kok Willy, compleet met nepsikje en hangsnor.
Hierna gaan we aan tafel voor de surprisemaaltijd waar iedereen al de hele middag naar uitkijkt: wildzwijnstoof in rode wijnsaus, Roseval aardappeltjes en venkel en wortel in een Pernodsausje. Het is natuurlijk allemaal iets malser en zachter gekookt dan ik gewend ben én … het smaakt verrukkelijk!
Alsof het allemaal al niet feestelijk genoeg is geweest, is het daarna tijd voor ‘le moment suprême'! Onder blij verraste “Oohs en Aahs" rijdt kok Willy (excusez le jeu de mot) een spectaculair sterretjes-vuurwerk naar binnen, boven op een met bavarois en andere zoete heerlijkheden gevulde dessert-trolley. Met veel ‘flair’ en enig brandgevaar (dat lijkt natuurlijk maar zo) flambeert hij vervolgens, aan alle tafels apart, de warme kersen voor bij het Grande Dessert.
De lieve verzorgers en vrijwilligers van de Pastorie maken er elke dag een feestje van, dat wist ik al wel, maar vandaag hebben ze er nog een schepje bovenop gedaan. Wat een sfeer en wat een plezier! Ik hoor liefdevol gelach, wanneer er verwarde en daardoor soms grappige dingen worden gezegd. De humor relativeert.
Terwijl ik aan tafel zit, valt mijn oog op het merkje op het mes dat naast mijn bord ligt: Sola! Ha, dat is toevallig!
“Weet je waar dit mes vandaan komt?” vraag ik aan mijn tafelgenoten.
“Dat zijn heel botte messen, want ze zijn hier bang dat we elkaar te lijf gaan,” antwoordt mijn buurvrouw, Els (de mevrouw met de nieuwe bril) met een krachtige, enigszins cynische stem.
“Ach," zeg ik lachend, “dat verklaart die taaie broodkorstjes van de vorige keer. Het lag dus niet aan de bakker en zeker niet aan onze spierkracht.”
Even daarvóór heeft Els al opgemerkt dat ze het gezellig vindt dat ik mee eet en dat ze echt heel goed begrijpt dat ik dat doe omdat ik nog ‘een héééle verre reis moet maken.’
Ik wijs nog eens naar het mes en vertel haar dat het bestek gemaakt is in Zeist, waar ik woon en dat dat maar 90 km verderop ligt. Dat het dus wel meevalt met die verre reis.
“Jawel,” zegt Els, “maar toch is het niet dichtbij en dan mag je, als je familie bent, mee-eten!” Ze eet rustig door en ik complimenteer haar terloops nog even met haar smaakvolle nieuwe bril.
Ondertussen trekt mijn andere buurvrouw zachtjes aan mijn mouw. Ze vraagt of ik de blouse die ik aan heb zelf gemaakt heb, waarop een overbuurman zegt: "Mijn vader was kleermaker." Ik moet opeens denken aan een scène uit Jiskefets serie over een verpleeghuis, Sint Hubertusberg, waarbij Michiel Romeyn, vermomd als hoogbejaarde man, steeds herhaalt: "Mijn vader, die was vroeger paardenslager!”
Destijds kreeg ik er de slappe lach van, maar dat komt nu niet in me op.
Míjn vader reageert door een aardig verhaaltje te vertellen over de goede oude tijd, waarin je je pak nog op maat liet maken bij de kleermaker in de stad. "En”, vervolgt hij, "in Hong Kong kan dat nog steeds en dat heb ik weleens gedaan, maar helaas hadden ze het te klein gemaakt." Dat is dus inmiddels al wel 35 jaar geleden, denk ik. Grappig hoe het begrip van tijd verandert, naarmate je meer tijd achter je hebt liggen. En niet alleen tijd. Met de implicatie dat er in Hong Kong te kleine pakken worden gemaakt, kom je tegenwoordig niet meer weg.
Als broekie (in verhouding tot het gezelschap waarin ik die middag verkeerd heb) ben ik inmiddels best moe van alle indrukken en wacht het muzikale avondprogramma niet af. Na een warm en dankbaar afscheid, zit ik weer in de auto richting Zeist en laat tijdens de terugrit van ruim een uur, in gedachten, alles nog eens aan me voorbij trekken.
Opeens schiet het me te binnen: Els had tóch gelijk!
Het vergt een 'heel verre reis' om op deze bijzondere plek terecht te komen. Een plek waar je helemaal jezelf mag zijn, ongeacht of je voor een groot deel vergeten bent wie je was, of misschien wel wie je dacht te zijn? Een plek waar de messen niet zijn geslepen.
Erica schreef eerder: Leonie Kooijman, onze Zeister dakhaas |
Meer over de Sola: Tentoonstelling 100 jaar SOLA |
Volgende bericht: Raoel Fatehmahomed: Rode draad |