1 juli 2018
tekst: Ruud Vermaase, foto: Pixabay
“Oh, heb ik mijn statiegeldbonnetje wel ingeleverd?” Geschrokken kijk ik naar mijn volle kratje waarin het dan helemaal onderop zou moeten liggen. Het kassameisje in mijn vaste supermarkt lacht mij vriendelijk toe. “Ja hoor.”
“En anders had ik er wel naar gevraagd”, gaat ze vrolijk door. “Zeker bij mijn aardigste klant”, voegt ze eraan toe en slaat de kassa aan. “Hoezo ben ík je aardigste klant?”. Ik ben oprecht verbaasd. Hoewel ik altijd aardig probeer te zijn, lijkt dat net iets te veel eer uit de mond van iemand die op een gemiddelde zaterdag honderden klanten langs zich heen ziet gaan.
“U bent altijd zo vriendelijk. Zeker vorige week toen u die mevrouw die zo’n haast had, liet voorgaan.” Ik weet meteen waar ze het over heeft. Die-mevrouw-die-zo’n-haast-had was een prachtige vrouw van circa vijftig jaar. Leuke zomerjurk. Ik had haar niet eerder in deze supermarkt gezien. Ze liep nerveus heen en weer tussen de verschillende kassa’s met in haar handen een pak verse pasta en een bakje saus. Nog net voor het moment waarop het kassameisje mijn eerste artikel langs de scanner wilde halen kon ik haar voor laten gaan.
“Oh dank je wel”, verzuchtte mijn kersverse doelwit. “Het komt misschien heel gestrest over, maar ik heb echt haast.” Ik wuif het grootmoedig weg en probeer haar blik te vangen. Als ze de pasta en de saus van de lopende band grist, kijkt ze mij aan. Iets te lang? Ze lijkt even te twijfelen en zegt “Echt heel hartelijk dank, maar ik heb haast.” Met mijn blik gericht op haar verdwijnende gestalte begin ik de boodschappen in te laden. Minder systematisch dan gebruikelijk. Ze draait zich niet meer om en verdwijnt uit mijn leven.
Ze had haast. In de kroeg beschrijven we vrouwen wel eens met de kwalificatie dat je-daar-wel-een-bus-voor-wil-missen. Of een trein. En in heel speciale gevallen zelfs een vliegtuig. Hoeveel haast kun je op zo’n moment hebben? En nu een week later herinnert een meisje het voorval als een goede daad. Tsja.
Als ik mijn boodschappen heb ingeruimd, probeer ik haar nog uit te leggen dat het slechts een mislukte poging tot een flirt was, maar ik realiseer me hoe stompzinnig dat voor een puberend meisje moet overkomen. Zij ziet natuurlijk alleen maar een vriendelijke oude man en, in het beste geval, een knappe, maar haastige oude vrouw. We hadden haar opa en oma kunnen zijn. Dát is wat zij voor haar neus heeft zien gebeuren.
Maar haar compliment maakt mijn dag goed. Buiten wacht een stralende ochtend en Juli is niet ver weg meer. Ik schuif mijn zonnebril op mijn neus en maak een vrolijk hupje. Nog een paar weken en het is vakantie. In gedachten zie ik haar opnieuw weglopen in haar zomerjurk en realiseer me dat ik toen dacht dat haar armen en benen best nog wel wat zon konden gebruiken. De zomer is nu echt begonnen.