13 oktober 2021
tekst en foto: Erwin Hagen
Op een vrijdagochtend dronken we koffie, mijn vriend en ik, bij mij thuis in Zeist. Hij had een afspraak in de buurt en kwam dus even bij mij langs. Hij is weliswaar met pensioen, maar runt zijn eigen bedrijf nog vol enthousiasme. Hij woont inmiddels al weer geruime tijd met zijn vrouw deels op een Waddeneiland en deels in Utrecht. Hun kinderen zijn allang de deur uit. Mijn kinderen zitten nog volop bij ons thuis, in hun pubertijd.
Onze vriendschap duurt inmiddels ruim 35 jaar. Onze eerste ontmoeting was als vrijwilligers bij het Rode Kruis en we hebben daar samen mooie ontwikkelingen kunnen realiseren. We werkten ook een paar jaar samen bij de Utrechtse ambulance, hij verpleegkundige, ik chauffeur. We hebben samen kroegen bezocht tot het sluitingsuur om vervolgens de komende dag weer vroeg op te staan en aan de slag te gaan. We hebben in al die jaren veel lief en leed van elkaar gezien en meegevoeld.
Het is ons gelukt om in die 35 jaar, naast de lol die we hebben, vertrouwelijke zaken en onzekerheden met elkaar te bespreken. En dat is voor mannen van onze leeftijd best knap, al zeggen we het zelf…
Ik weet dat mijn vriend kanker heeft, al een aantal jaren. Hij is daarvoor succesvol medisch behandeld, wel met alle gevolgen van dien. Hij wordt met regelmaat gecontroleerd door de artsen. Maar hij gaat niet dood.
Ja, natuurlijk gaat-ie een keertje dood. Net zoals ik, of u. Die enige zekerheid in het leven hebben we allemaal. Als ambulancehulpverleners wisten we allebei als geen ander dat de dood er elk onverwacht moment kan zijn.
Maar mijn vriend is niet terminaal. Integendeel.
Terwijl we aan de koffie zaten vertelde mijn vriend over het stigma rondom kanker. Dat hij liever daarover niet vertelde. Vol ongeloof keek ik ‘m aan, “stigma?”.
Als je verteld dat je kanker hebt, word je door de mensen die dat horen al voor dood verklaard. Keren ze zich van je af. Dat maakt dat je slechts een kleine kring om je heen vertelt over je situatie. Uit angst voor afkeer van mensen. Uit schaamte.
Hij vertelde als voorbeeld over zijn accountant die, volop aan het werk, aan zijn klanten bekend maakte dat hij kanker had en goed medisch behandeld was. Dat hij prima functioneerde, waarschijnlijk jarenlang. Echter, er waren klanten die bij hem weggingen, een andere accountant zochten. Het stigma kanker bracht hen er blijkbaar toe.
In mijn jeugd mocht het woord ‘kanker’ niet uitgesproken worden. Er werd dan op verjaardagen gefluisterd dat iemand ‘K’ had. Vaak achter de rug van betrokkene. Alsof-ie melaats was geworden.
Ik leef nu in de overtuiging dat we die bekrompen en mensonterende tijd lang achter ons hadden gelaten.
Ik schrok van het verhaal van mijn vriend. Na de tweede kop koffie vertrok hij naar een controlebezoek bij een private kliniek bij ons in de buurt.
Die middag belde hij mij op. Schaterend: ‘We hadden het vanmorgen toch over het stigma? Weet je wat de verpleegkundige aan mij vroeg? Of ze mij hadden verteld wat mijn levensverwachting is! Was een standaard-vraagje.’.
Sprakeloos hield ik daarna de telefoon in mijn hand. En voelde de boosheid in mij opkomen. Zelfs een medisch professional behandelde een voluit levend mens als een aanstaande dode. Waanzin!
We spraken af dat we weer snel gezellig met elkaar zouden bijpraten.
Onze vriendschap gaat ondertussen onverminderd door.
Het gebeurde hield mij toch een tijd bezig, in m’n hoofd.
En mijn vriend?
Die leeft lekker verder, geniet van het huis op het eiland, zijn gezin, de honden en z’n business.
Nog lang niet dood.
Nog lang niet.