31 januari 2020
tekst en foto: Ruud Vermaase
Een oud klein mannetje stapt in bij de bushalte van het Diakonessenhuis. Waar alle andere inzittenden stoïcijns naar hun schermpjes blijven kijken en hun tassen naast zich op de stoel hinderlijk laten liggen, maak ik oogcontact en schuif zelfs een beetje verder naar het raam. Dankbaar ploft hij abrupt neer, ook al omdat de buschauffeur net iets te snel en te hard optrekt.
Uit de zak van zijn veel te grote winterjack hengelt hij zijn telefoon tevoorschijn en begint met een kromme vinger moeizaam naar een contact te scrollen. Op voorhand begin ik mij al te ergeren, in het OV zijn bellende mensen die naast je zitten geen fijne gebeurtenis, kan ik vertellen.
“Met mij.” Ik hoor vaag een andere stem uit de telefoon komen. De man naast mij hoort het allemaal gewillig aan, maar ik merk aan zijn ademhaling en rusteloze bewegingen dat hij wat wil vertellen. Geduldig wacht hij zijn moment af. “Waarom ik bel?” Hij is even stil en haalt nog even adem voor hij met een snik uitbrengt: “Ik ben genezen verklaard.”
Vanuit mijn ooghoeken probeer ik de emotie op het gezicht van de man te peilen. Hij kijkt naar een punt onder de stoel voor hem. Ik hoor geen reactie komen. “Goed. Ja dag. Bel je nog? Dag. Dag.” Ik zie dat zijn ogen glazig zijn. De mijne ook. De rest van de bus is het gesprek helemaal ontgaan. Iedereen blijft verdiept in zijn schermpje, al dan niet met oortjes in.
De man zoekt een volgend nummer in zijn toestel. Opnieuw moet hij eerst door een paar minuten smalltalk alvorens hij zijn grote (althans dat lijkt mij toch wel) nieuws kan vertellen. “Ik ben genezen verklaard”, weet hij er op een stil moment tussendoor te gooien waarna het gesprek snel afgesloten wordt.
Op het moment dat hij voor de derde keer wil bellen, tik ik hem aan omdat ik bij de volgende halte eruit moet. Ik kijk nog eens naar hem. Afwezig staart hij terug en laat mij erlangs. Hij lijkt zich er niet van bewust dat ik zijn gesprekken heb afgeluisterd en houdt zijn telefoon strak tegen zijn rechteroor.
Buiten de bus pieker ik of ik iets opbeurends had moeten zeggen, maar concludeer dat ik daarvoor geen kans had. Waarom moest hij bij zijn gesprekken eerst door minutenlang geouwehoer heen? Niemand zat blijkbaar gespannen naast de telefoon en informeerde meteen hoe het met hem was. Of had hij de eerste ring al in het ziekenhuis gebeld en was hij nu met verre kennissen bezig? Of ging het om een zoveelste griepje en was hij een notoire oude zeikerd? Of een hypochonder? Ik voel wat buikpijn opkomen… Of lijkt dat maar zo?
Volgende column: Vlinder |