1 maart 2018
tekst: Ruud Vermaase
Op het fietspad kom ik een bekende tegen. Op weg naar zijn werk, het koffertje tussen de snelbinders van zijn Fongers. Parmantig rechtop in een krijtstreepje, de stropdas wappert over de linkerschouder en… een fietshelm. We zwaaien naar elkaar, beiden over elkaar denkend ‘wat een domoor.’
Een fietshelm staat niemand, vanaf dat moment ben ik daarvan overtuigd. Als een fietshelm verplicht wordt, stop ik onmiddellijk met fietsen en pak ik de auto. Ik geef een paar voorbeelden om nooit zo’n helm te dragen en tenslotte een pleidooi om dat wel doen en nooit meer af te zetten.
Bij het Beauforthuis zie ik ze wel eens in een kringetje zitten aan hun welverdiende Radler. Alle vier nog met hun helm op. John Wayne, Tom Hanks, Harry Styles. Zo maar drie generaties die soldaat speelden, doen na de actie altijd hun helm af om een sigaret op te steken (of een slok uit de veldfles, voor ik weer het verkeerde voorbeeld geef). Fietsers niet, die helm blijft zitten.
Tijdens mijn vakantie zag ik ook een heel gezin met de fietshelm op in de Carrefour boodschappen doen. Ook Tom houdt na een heroïsche bergetappe ‘met-aankomst-bovenop’ zijn helm op als een reporter hem direct na de streep een microfoon in zijn gezicht duwt.
Jaren geleden op een thema feest op de sociëteit ben ik weer eens de lolligste. Al mijn vrienden complimenteren mij met mijn oubollige outfit met als finishing touch een fietshelm, maar dan het model van de generatie Poulidor, Raas en Merckx. Zoals zo vaak is mijn outfit niet geschikt om indruk te maken op de meisjes. Terwijl mijn jaarclubgenoten stuk voor stuk een meisje aan de haak slaan en naar de dansvloer verdwijnen, blijf ik achter met de ‘steady drinkers’, om uiteindelijk eenzaam naar mijn huis te strompelen, schuin aan de overkant van de sociëteit.
De bloemenman tegenover mijn huis is al aan het werk. ‘’Mooie ouderwetse fietshelm’’, complimenteert hij me terwijl hij een fraai boeket aan het samenstellen is en die in een emmer plaatst. Ik was compleet vergeten dat ik het ding nog op had en tik hem even aan met het glas bier dat ik had meegenomen voor onderweg.
Thuis op de marmeren trap glij ik onderuit, geschrokken komt een meisje uit de kamer van de huisoudste en knielt zorgzaam bij mij neer. ‘’Is die helm nog ergens goed voor’’, lacht ze. Ik voel bloed en een kloppende bult op mijn hoofd, stel je voor dat ik hem niet op had gehad!. Zittend op de trap ruk ik de riempjes los, doe de helm af en wrijf even door mijn haar. Ik slaak een diepe zucht, nu nog een sigaret.