1 januari 2019
tekst: Ingrid Wong, foto: Pixabay
Het is de tijd van goede wensen. Hoe doe je dat met onuitgesproken wensen? En met onredelijke?
Mijn vader van 88 hoorde dit najaar dat hij geen auto meer mag rijden. “Voorlopig”, zegt hij zelf. “Als het met mijn geheugen beter gaat dan zou het misschien weer kunnen.” En wij knikken, gunnen hem het perspectief dat puur theoretisch is. Wij weten het, hij weet het maar het is fijn om die deur nog niet helemaal dicht te hoeven doen. Qua vervoer betekent het wel dat hij voor het winter-jeu-de-boules afhankelijk is van meerijden met anderen. Geen probleem in principe, zelf heeft hij jaren anderen opgehaald en weer thuis gebracht. Maar er zelf om moeten vragen, dat is een stuk lastiger.
Gelukkig lost het zich vanzelf op en biedt iemand ongevraagd een lift aan.
Ik wens voor dit jaar dat we heel veel ongevraagd hulp blijven aanbieden. Ons even verplaatsen in die ander en bedenken waar we iemand een plezier mee zouden kunnen doen.
De deur voor iemand open houden, boodschappen meenemen, aanbieden om met iemand mee te gaan naar het ziekenhuis, even de tijd nemen voor een praatje en dan ook echt luisteren. Ik gun het iedereen om dat te mogen doen voor anderen.
Ze is 84 en dementerend. Ze vergeet praktisch alles. Ook zij mag niet rijden maar deed het toch. Nu liggen de autosleutels bij mijn moeder. Ze belt tientallen keren per dag: ze heeft geen eten in huis (koelkast ligt vol), ze moet pinnen (die ochtend nog gedaan) en of het klopt dat mijn moeder de autosleutel heeft?
Ze is alleen, ze kan niet zonder mensen als mijn moeder om zich heen. Ze heeft zorg nodig maar vindt dat zelf van niet. Ze heeft een casemanager, ze heeft een zus van 90, ze heeft vriendinnen van in de 80 en die houden samen met heel veel energie haar huidige leven in stand. Ze wil niets veranderen, ze wil niet weg uit haar huis, ze kan het allemaal best zelf. En daarna belt ze weer een keer met mijn moeder. Of haar zus. Of iemand anders van haar lijstje.
Ze vraagt geen hulp, ze krijgt het wel. Maar de kosten zijn hoog, voor de mantelzorgers.
Een verpleeghuis? Dat nooit.
Ruim twee jaar geleden schoot de zorgvraag omhoog van ‘mijn bejaarde’, de mevrouw van in de 90 waarvoor ik als vrijwilliger langzamerhand mantelzorger werd. Haar kwalen waren alleen lichamelijk maar namen toe en daarnaast kreeg ze een mentale tik doordat haar jongste en laatste zusje plotseling bleek overleden. In één keer was ze de laatste van haar generatie. De geestelijke kracht die ze al die jaren had gehad om het in haar eentje te redden was daarmee onderuit geschoffeld. Ze werd bang om te vallen, durfde niet meer te lopen als er niemand bij was. Dat betekende concreet dat ze de deur niet meer kon open doen, niet meer alleen naar het toilet kon en volledig afhankelijk werd van de thuiszorg. Het was het moment waarop we concludeerden dat bij zo’n grote zorgvraag je beter in de buurt van de zorg kunt gaan wonen.
Dat was een enorme stap: het betekende verhuizen, de volgende stap naar de laatste fase in het leven. Een verpleeghuis: daar is nog nooit iemand juichend naar vertrokken.
Gelukkig is ze heel verstandig en ik vond dat ik haar wel voorzichtig mocht ‘duwen’ in haar besluitvorming. We vroegen een indicatie aan en ze haalde met gemak de criteria voor verpleeghuiszorg. Na een paar maanden wachten kwam ze in De Wijngaard en binnen twee weken was ongelooflijk tevreden met haar keuze: voor goede zorg hoefde ze niets meer te doen, die kwam vanzelf naar haar toe. Er viel een last van haar schouders. En van de mijne.
Ik wens iedereen de wijsheid en de kracht toe om de balans te vinden tussen de vrijheid van het individu en de draagkracht van het netwerk om die persoon heen. En om de lastige knopen door te hakken voor het te laat is. Soms moet je door de zure appel heen en blijkt die vaak helemaal niet zo zuur als vaak gedacht.
Column Ingrid Wong
Mooi stukje, Ingrid