Ewout bezocht een Historisch Café van het Zeister Historisch Genootschap. “Henk had zich grondig verdiept in het Wilhelminapark, de eerste forensenwijk van Zeist. Henk hees ons monter in zijn virtuele paardentram. We lieten het stinkende Utrecht achter ons en trokken naar het bosrijke Zeist: dé plek waar rijke stadslieden hun zomerverblijf hadden”.
10 oktober 2024
tekst en foto: Ewout Schröder
Eens per kwartaal organiseert het Zeister Historisch Genootschap een Historisch Café. Deze keer was het de beurt aan Henk Schmal, historicus en gids bij Gilde Zeist. Henk had zich eens grondig verdiept in het Wilhelminapark, de eerste forensenwijk van Zeist.
De laatste keer dat ik hier – Figi, Springerzaal – was, vond er een inloopavond plaats over het nieuwbouwproject in mijn straat. Er werden mokkapuntjes uitgedeeld.
Ik herinner me weinig van die avond, behalve een ielig figuur met een hele dikke multomap. Hij woonde in een straat verderop en maakte zich enorm druk over al die plannen in zijn achtertuin, en over het aantal mokkapuntjes.
De taart was inderdaad schaars. Een wijze buur stelde voor de stukken te delen, zodat iedereen iets kreeg.
“Te laat”, zei de man terwijl hij een hap nam en een stuk op zijn multomap liet vallen.
Hoe anders was de sfeer nu. We gingen het ook even niet over de toekomst van onze wijk hebben, maar over het verleden van Zeist.
“De presentatie duurt dertig minuten,” zei een van de organiserende historische genoten ter introductie.
Voor Henk was deze informatie nieuw; hij keek beteuterd naar zijn 98 slides en raakte, bevangen door de tijdsdruk, in gevecht met zijn headset. Gehaast legde hij de zender voor zich op het spreekgestoelte en zette de koptelefoon verkeerd om op zijn hoofd. Met het microfoontje in zijn linkeroog keek hij de volle Springerzaal in.
“Andersom, Henk, andersom,” zei een zware stem achter mij.
Henk herpakte zich en hees ons monter in zijn virtuele paardentram. We lieten het stinkende Utrecht achter ons, de stad die door de industriële vooruitgang snel moderner was geworden, maar ook overbevolkt, onhygiënisch en armoedig.
Over de verharde Utrechtseweg trokken we naar het bosrijke Zeist: dé plek waar rijke stadslieden hun zomerverblijf hadden. We passeerden hun buitenplaatsen. Om de paar kilometer betaalden we tol.
“Zeist wilde meer zijn dan een tijdelijk verblijf voor de vermogenden uit de stad,” vertelde Henk. Rond het Wilhelminapark, met zijn sierlijke vijver en weelderig groen, werden daarom 67 kavels uitgegeven die moesten uitgroeien tot een villapark.
Het liep niet echt storm. Dat veranderde toen Zeist beter bereikbaar werd door de komst van de elektrische tram en het treinstation. Misschien belangrijker: Zeist werd pas echt aantrekkelijk toen het ging delen. Het Zeisterbos werd - dankzij Anna Voombergh - opengesteld voor het publiek.
Meer dan 200 hectare en vele kilometers aan bospaden waren vanaf toen vrij toegankelijk. Het bleek een trekpleister; in Zeist kreeg je echt het ‘buitenlandgevoel’.
Een historische genoot tikte op haar horloge. “Let op je tijd, Henk”.
Henk zette het paard in draf en in rap tempo passeerden we markante burgemeesters en eigenzinnige architecten, gluurden we in de tuinen van de gevarieerde villa’s rond het park. Ieder huis kende een eigen bouwstijl én identiteit en daarbij hoorde ook een eigen naam. Henk was in zijn minutieuze onderzoek een hoop namen tegengekomen en besloot ze allemaal op te lezen: “Augusta, Lacta, Favorita, Sylvanus”
Er werd ingegrepen: “Henk. Tijd. Op”.
De zware stem achter mij riep: “Boehoe”.
Henk ging stoïcijns door: “Ben Veneta, Beatus Ille, Piekenini”. Toen stopte hij plots en keek met een serieuze blik de zaal in: “Piekenini, mensen, waar zou die naam op slaan?”
Met deze vraag werden we naar huis gestuurd.
Diezelfde avond besloot ik donateur te worden – slechts 18 euro per jaar – al was het maar om af en toe herinnerd te worden dat het leven aantrekkelijker wordt wanneer we beter leren delen.
|
|
|