Met het maanlandschap achter Slot Zeist loopt de zomer ten einde
1 oktober 2018
tekst en foto: Arend Postma
Toen wij op de historische doedag achter Slot Zeist liepen moesten we uitkijken voor de pijlen van handboogschutters en oppassen niet onder de voet gelopen te worden door groepjes langs marcherende ridders in knarsende en krakende harnassen. Ze waren er allemaal: Rutger Hauer, Robin Hood en Willem Tell.
Met de gedachte: ‘dit trekken wij emotioneel niet’, zochten wij de beschutting van het voedselplein, de ‘ Maaltijd van Zeist’ indachtig. Hier gingen soldaten uit een schimmige oorlog zich in een rokerige ruimte te buiten aan vergeten groenten en geëuthanaseerd pluimvee.
Het grasveld achter het Slot was bedekt met ijzeren platen die het gras twee maanden lang beschermd hadden tegen een overmacht aan acrobatiek en show van het Ashtonia Theater en de voetafdrukken van de veertigduizend bezoekers. Nadat de ijzeren platen weggehaald waren resteerde een troosteloos maanlandschap.
Het gehavende grasveld riep herinneringen op aan alles wat voorbij gaat: de zomer, de kermis, het circus, het dorpsfeest en al die andere jaarlijks terugkerende gebeurtenissen en evenementen die het leven nog een beetje zin geven.
Het maakte melancholisch en deed mij aan mijn jeugd, in mijn dorp Bakhuizen in Friesland, denken. Daar gebeurde toen niets en elke rimpeling in het straatbeeld was een welkome onderbreking van het dagelijkse leven. Als er in het dorp twee auto’s achter elkaar reden was er iets loos en raakten mensen niet uitgepraat - de wereld was klein en hield bij de voordeur op.
Wel was er het dorpsfeest. Met het versieren van de straten werd daar in de dagen aan voorafgaand naar toegeleefd en de bijbehorende kermis fascineerde mij. Gedurende de opbouw werden de contouren van de zweefmolen, de botsauto’s en andere attracties steeds duidelijker en kon ik niet wachten.
Als ik een plastic munt in de gleuf van de botsauto stopte knetterde de elektriciteit boven mijn hoofd en stortte ik mij in de chaos. Het holle, metalen ‘Hello Josephine’ van de Scorpions en ‘Wooly Bully’ van Sam the Sham & the Pharos maakten er een hallucinerende roadtrip van.
Dit speelde zich allemaal bij daglicht af want als de kermis op zaterdagavond precies om twaalf uur sloot lag ik allang op bed. De volgende morgen als ik klaar stond om naar de kerk te gaan regende het en reden de eerste vrachtwagens van de kermis alweer weg naar een volgend dorpsfeest. Het enige wat ze achterlieten was een treurig, kapot getrapt weiland in de regen vol verpakkingen van vermaak en vertier.
Naast het dorpsfeest was er het circus dat zo nu en dan ons dorp aandeed. De stal bestond uit een ezel, een paard en een lama. Dat paard was het paradepaardje van het circus, want het kon wel tot drie tellen; dat deed hij door met zijn rechter voorpoot moeilijke sommen op te lossen.
Verder was er een clown die ook nog het acrobatenwerk deed. Als clown was hij alleen maar grappig en absoluut niet verdacht want toen dwong de clown nog hetzelfde respect af als een politieagent of de schoolmeester.
Voor de acrobaat was er geen trapezewerk mogelijk omdat de circustent geen dak had - die bestond alleen maar uit een omheining van tentzeil. Daarom deed hij zijn kunstjes met een dik stuk touw aan een ijzeren paal - zijn show deed meer aan een zelfmoordpoging door ophanging denken.
Als het circus afgebroken was en de vrachtwagen met caravan vertrokken, dan was er het weiland van modder en platgetrapt gras dat achterbleef.
Een deprimerend leeg maanlandschap dat aan alle kanten uitschreeuwde dat het allemaal voorbij was.