100 jaar geleden werd de gemeente eigenaar van Slot Zeist. Aanvankelijk wist de gemeente niet zo goed wat ze aanmoest met zo'n gebouw. Willem de Bruin vond een krantenartikel uit 1953 dat spreekt van een Slot "dat zijn oude luister verliest en wellicht mettertijd een bezienswaardigheid zal vormen als “de ruïne van Zeist”."
15 augustus 2024
tekst: Willem de Bruin
100 jaar geleden werd de gemeente de gelukkige eigenaar van Slot Zeist. Dat wordt zondag 15 september gevierd met allerlei evenementen ter plekke. Op maandagavond 16 september gaat de Van der Poll-lezing in het Slot óver het Slot. Wie weet kunt u nog een kaartje bemachtigen. Als één en ander al voorbij is wanneer u dit leest, geen nood: er is ook een fraaie documentaire gemaakt en er komt een speciale aflevering van het magazine Seijst.
“Wordt verbrande vleugel spoedig herbouwd?”
Zo luidt de ondertitel bij een krantenbericht over Slot Zeist uit juli 1953.
Het knipsel trof ik aan in de onvolprezen verzameling van het Zeister Historisch Genootschap. Het zijn er duizenden, te raadplegen op de website van het Geheugen van Zeist.
Vanwege het jubileum, dacht ik laat ik eens kijken wat ‘de krant’ in de loop van de tijd over gebruik van het Slot te melden had. En dat is verrassend veel. Hier volsta ik met het aanhalen van dit ene berichtje uit 1953, omdat het goed laat zien hoe men toen tegen het kostelijke gemeentebezit aankeek.
“Velen in onze gemeente zijn de mening toegedaan, dat de Vroede Vaderen in het Slot een renteloos bezit hebben, dat zijn oude luister verliest en wellicht mettertijd een bezienswaardigheid zal vormen als “de ruïne van Zeist”.
Erg positief klinkt het niet en dat is wel een beetje te begrijpen. Al in 1924 rond de aankoop van het Slot werd de vraag gesteld: Wat moet je met zo’n gebouw?
En werden allerlei ideeën geopperd. Van kantoor tot cultureel centrum. Maar de eerste jaren gebeurde er bar weinig. Feitelijk was het een ontruimd chic woonhuis, of eigenlijk twee - in het hoofdgebouw en de linkervleugel - met in de rechtervleugel koetshuis, stallen en verblijven voor dienstpersoneel. Elke mogelijke bestemming zou flinke investeringen vergen, en rendabele exploitatie leek niet direct gegarandeerd.
Maar ja, leegstand is achteruitgang en kost ook geld. Dus dan maar ‘tijdelijke’ bestemmingen: een manege in de rechtervleugel, later cursus- en praktijkruimte voor werkverschaffing aan jeugdige werklozen. Het hoofdgebouw werd midden jaren dertig opgeknapt en ingericht voor exposities. Eind mei 1940 vordert de bezetter het gebouw en de volgende jaren huisvest het verschillende legeronderdelen. De linkervleugel brandt af in februari 1945. Direct na de bevrijding worden vermeende collaborateurs korte tijd in het Slot geïnterneerd, dan komt er ontspanningsruimte voor Canadese militairen. Vervolgens brengt het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen er een afdeling onder.
In 1950 kan de gemeente het weer in gebruik nemen voor uiteenlopende activiteiten. Het krantenartikel somt die op: De ambachtsschool in diverse lokalen, de muziekschool idem, instructieruimte voor de Nationale Reserve, repetitieruimte voor de Koninklijke Harmonie, een fraaie gymnastiekzaal in gebruik bij scholen en sportverenigingen. “Wanneer men daarbij telt de vergaderruimte, waarin de brandweermensen bijeen plegen te komen en de zalen, welke worden benut als foyer van het openluchttheater, dan heeft het gehele Slot een bestemming, terwijl bovendien enige gezinnen konden worden gehuisvest”. Ook waren er tijdelijk slachtoffers van de watersnoodramp geherbergd. Het Slot was kortom een voortreffelijk functionerende ‘multifunctionele accommodatie’ in bedroevende staat met een vleugel in de as. Hard toe aan restauratie. Plannen waren in de maak, maar het zou nog tot 1960 duren tot gestart werd met herstel in vorstelijke staat.
|
|
|