Ireen van der Lem is de winnaar van de Literatuurprijs Zeist 2024. “Gemis zit ‘m niet altijd in grote woorden. Dat laat dit verhaal, mooi en respectvol, duidelijk zien”, schrijft de jury in haar juryrapport. Lees het winnende verhaal ‘Lieve Jolien’ hier.
24 november 2024
tekst: Ireen van der Lem; foto: Mel Boas
“Het wordt nu echt tijd dat je zijn kant van de kast opruimt. De broeken, shirts en overhemden die nog goed zijn, kun je wassen, daar zijn ze bij het Leger des Heils blij mee. De rest kan de vuilnisbak in”.
Dat had haar moeder vanmiddag bij het weggaan gezegd en daarna viel de voordeur in het slot. Nu bewegen de handen van Jolien onder de witte schuimvlokken door het warme water. Nat textiel wordt beroerd en zacht beknepen. Naast haar voeten ligt nog een bergje te wachten. Deze kledingstukken zijn allemaal onderzocht, centimeter voor centimeter bekeken en bevoeld. Gaaf, helemaal gaaf, nergens gaatjes of slijtplekken. Haar neus heeft ze in een van zijn shirts begraven. Rechts in de keuken, schuin voor haar op het prikbord, hangt naast een zakje korenbloemzaden een oude foto van haar moeder. Ze draagt een rode sweater en een lichte spijkerbroek met pijpen opgerold tot halverwege haar kuiten. Op blote voeten struint ze door het zachte zand, ver achter haar gaan zee en lucht in elkaar over. Ze lacht en met een hand veegt ze donkere lokken uit haar gezicht. Jolien lijkt op haar moeder. Sprekend. Dat wordt gezegd tijdens verjaardagen en begrafenissen. ‘Sprekend, jullie.’ Dat zei hij ook dikwijls.
Een paar weken geleden had haar moeder met een zucht voor de zoveelste keer het grote, groene boek met lelietjes-van-dalen op de kaft in een la van het dressoir weggeborgen en in plaats daarvan een plastic zak op tafel gelegd. “Daar kan de kleding in, een paar straten verderop staat een speciale container van het Leger des Heils”, zei ze. ReShare stond met grote rode letters op de zak. Jolien had diezelfde avond het boek weer uit de donkere la bevrijd.
Nu leunt ze met haar buik tegen het aanrecht, haar handen stil in het sop. In de tuin zweven grote, witte knoppen van de magnoliaboom tegen het donkere hout van de schutting en op een tak is een merel neergestreken. Hij fluit hoog en opgewekt zijn refreinen. Verleden jaar om deze tijd bloeide de magnolia al. Die hele lente was de lucht blauw geweest, harteloos, alsof er niets aan de hand was. Een namiddag in dat warme, laatste voorjaar zat haar moeder met hem in de tuin. Ze spraken als altijd geanimeerd over literatuur, er werd gelachen en af en toe kwam hij, met moeite, overeind om binnen een boek te pakken. Er lag al een hele stapel in het gras. Hij droeg een wit overhemd en een blauwe jeans. Een mooie man, een jongen eigenlijk, maar nog een schaduw van wie hij was. Haar moeder had het haar opgestoken en leek een jong meisje. Sprekend ons, dacht Jolien. Achter het open keukenraam had ze in de coulissen gestaan, wachtend op het juiste moment om zich glimlachend en met volle glazen bij hen te voegen. Ze kon zich niet herinneren dat hij met haar, ergens in de afgelopen periode, zo gelachen had. Ze stond daar maar en Nick Cave zong ‘These chains of sorrow, they are heavy, it is true’. Of de muziek wat zachter kon, had haar moeder vanuit de tuin geroepen.
Als ze het teiltje schuin houdt om het water weg te laten stromen ziet ze een dichtgevouwen papiertje. Het glijdt met het water mee de spoelbak in. Voorzichtig zet ze het teiltje op het aanrecht en vist het op. Met ongeduldige vingers probeert ze haar druipende vondst open te vouwen. Het papier plakt en scheurt een beetje. Jolien legt het op de verwarming. Deze nalatenschap lijkt opeens van levensbelang.
Alle broeken, shirts en overhemden zijn in het sop gekneed, gestreeld en door de centrifuge die in het schuurtje staat, rondgeslingerd. Het is donker geworden. Jolien hangt het wasgoed aan het rek dat ze van de logeerkamer naar de slaapkamer heeft gesleept. In haar jurk gaat ze op het grote bed liggen, het bed dat niet meer past. Zoals in die grijze, natte herfst, een paar maanden terug nog maar, het kleinste zaaltje te groot om hen heen geweest was. Niet veel mensen hadden durven en mogen komen. De pandemie woedde nog in het hele land. Haar moeder, die drie stoelen verder op de eerste rij zat, een leegte tussen hen in, had haar met betraande ogen toegeknikt. “Ferm zijn hoor”, vormden haar lippen. Jolien wilde juist graag huilen, hartverscheurend huilen maar alles in haar was stil en daar schaamde ze zich voor.
Het dikke boek met de lelietjes-van-dalen bleef akelig leeg en later, in het stille huis, had Jolien in de lege vakjes namen geschreven die ze mooi vond zoals Lucas Verdongen, Jolie Akkermans, Mustapha Yilmaz, Gino ten Hove, Sylvio Morento en Nick Oskamp. Ze had deze onbekenden lieve herinneringen onder woorden laten brengen. Het hele boek was gevuld geraakt. Met potloden had ze vakjes ingekleurd. Sommige waren blauw als een zomerlucht, andere geel als het zand of lichtgroen als boomkruinen in de lente en op enkele bladzijden had ze een heel klein beetje van zijn aftershave gedruppeld.
‘s Avonds nam ze het boek in haar handen en keer op keer las ze, ontroerd, de namen van de vreemden en de door hen zo mooi geformuleerde gedachtenissen.
Weer beneden in de keuken, knipt ze het licht aan. Het papiertje op de verwarming is droog maar stug en het lukt niet het helemaal open te vouwen. Dan pakt ze een pen van het grote houten bureau in de woonkamer en schrijft met voorzichtige lettertjes op het rulle papier. "Lieve Jolien, ik was altijd alleen de jouwe, wil je mijn kleren weer terug in de kast leggen?"
|
|
|