1 november 2015
tekst: Ruud Vermaase, foto: Pixabay
Hij is overmoedig, zo ken ik hem niet. Met een groots gebaar showt hij een kantoortuintje in een foeilelijk gebouw op een nog foeilelijker bedrijventerreintje hier in Zeist. Twee armoedig ogende vrouwen zijn bezig met post sorteren. Achter een bureau bij het raam ontdek ik zijn dochter die ik ken van het hockey. Ik groet haar en ze zwaait met een ontwapende lach terug.
“Goh, en je hebt meteen een bijbaantje voor je dochter geregeld”, probeer ik gevat, maar hij is bloedserieus. Dat zijn wel meer mensen als ze het over hun werk hebben. Laatdunkende carrière grappen trekken nogal wat mensen niet. Tussendoor tipt hij mij om bij hem te komen werken. “Echt iets voor jou, Ruud. Zo’n type als jij kan ik goed gebruiken.” Ik heb niets begrepen van de business waar hij in zit. Laat staan dat het mij interesseert. En wat voor type denkt hij dat ik ben, zo goed kennen wij elkaar ook weer niet.
Uiteindelijk gaan we ergens in het gebouw in een coffeecorner zitten. Hij lult maar door over dat bedrijfje van hem. Succesverhalen trek ik nooit zo. Borstklopperij nog minder. Maar laten we wel zijn, hij heeft wel het lef gehad om zijn eigen tokootje te beginnen. Hij begint weer over wat mijn rol zou kunnen zijn: zijn uitnodiging was toch geen list om mij binnen te hengelen? Ik zou natuurlijk dan gewoon op de fiets naar mijn werk kunnen, hoe lekker is dat?
Ik begin wat aandachtiger te luisteren naar hem. Hij begint te dromen over opvolging, zijn dochter kan dan zijn bloeiende bedrijf overnemen. Het idee!
“Ja ja”, kletst hij maar verder, “zo heb ik haar getipt om een managementopleiding te doen.”
“Kom op”, adviseer ik goedmoedig. “Zo’n meisje moet toch gewoon gaan studeren wat zij leuk vindt.”
“Klopt, maar ja als je later geld wil verdienen, moet je wel in het bedrijfsleven.” Hij zegt het alsof de zilvervloot al binnen is gevaren. Irritatie. Ergernis.
“Wat een onzin, een kind moet een studie doen wat die leuk vindt. Ongeacht of er nu wel of geen geld in te verdienen valt. Een leuke studie maak je tenminste af.” Ik bemerk dat ik recalcitrant word, maar hij gaat al weer verder in zijn grootspraak.
“Zo stond ik laatst thuis met mijn dochter te praten. Kijk omdat je vader zo goed verdient omdat hij manager is, vertelde ik haar, kunnen wij met z’n allen lekker op vakantie. Je moeder is maar juf… tsja dan heb je het niet zo breed…”
Ik kom overeind uit mijn stoel. “Maar juf? Maar juf? Dat zeg jij zo laatdunkend over je eigen vrouw? Tegen je eigen dochter? Dat is een hartstikke mooi beroep. Misschien wel het mooiste! Elke dag kinderen iets leren waar ze hun hele leven wat aan hebben. Misselijkmakend. Mijnheer de manager.” Dat laatste met klemtonen op elke lettergreep.
Hij schrikt van mijn reactie en maakt sussende geluiden, maar ik ben al opgestaan en loop richting de uitgang. Waar komt mijn woede ineens vandaan en waar is die uitgang in dit verschrikkelijke gebouw?
Een paar weken later kom ik hem weer tegen. Zijn bedrijfje blijkt failliet. Vervelend, ik treur oprecht met hem mee. “En je dochter? Wat is zij uiteindelijk gaan studeren?”
“Oh, zij doet de lerarenopleiding aan de hogeschool.”