1 januari 2015
tekst: Ruud Vermaase
“Lijkt het je niet leuk om in een bandje te spelen?” Hoe vaak is mij dit niet gevraagd, als ik weer eens vooraan sta bij een bandje dat optreedt. En gelijk hebben ze. Maar waar vind ik een stel mannen, met dezelfde muzieksmaak, dezelfde leeftijd, dezelfde humor. Die niet veel slechter spelen dan ik, of wat eigenlijk het probleem is: die niet veel beter zijn dan ik. Lekker één keer in de week ergens in een schuur herrie maken. Want herrie moet het zijn. Hoe ouder, hoe harder. De periode van unplugged is voorbij. De stekkers erin!
Zo zit ik al jaren besluiteloos op mijn driezitsbank te tokkelen op een gitaar. Als het hele gezin op bed ligt en ik nog eventjes met een stevig glas en oude songteksten om mij heen het sixties en seventies repertoire voor mijzelf alleen speel. Geen tip van een bassist om er een mineur tussendoor te spelen, geen keyboard die eist dat ik die ene riff moet blijven oefenen of een drummer die brult dat hij de maat aangeeft. Maar gelukkig ook zonder zanger die vraagt of het een halve noot lager kan, dat is wel weer fijn.
Maar nu alle kinderen het huis uit zijn, borrelt er toch een plannetje op. Als ik Frits nu eens een keer vraag? We sturen elkaar weleens filmpjes of bijzondere releases toe die we meteen van commentaar voorzien. The Stones, The Beatles, The Kinks, The Who. Zelden zitten we op een andere muzikale golflengte. En hij speelt gitaar en keyboard! Ietsje beter dan ik. Maar op de een of andere manier, droogt het contact ineens op. Op mijn mailtje een paar maanden terug om eens samen te spelen, reageerde hij gematigd. Druk, druk, druk. Speelt nauwelijks nog muziek. Zo gaat er weer een hele tijd voorbij.
Mijn hart slaat op hol als ik hem onlangs tegenkom in de bus. Hij ziet er wat terneergeslagen uit en lijkt zich te verbergen achter zijn enorme koptelefoon. Ik tik hem aan en meen een twinkeling in zijn ogen te zien. Hij doet zijn koptelefoon af en ik trek mijn dopjes uit mijn oren. Uit mijn speakertjes gilt de fuzz gitaar van Jimmy Page. Stoer, vind ik.
“Wat luister je?”, vraag ik opgewonden om meteen te kunnen vertellen welke concerten ik allemaal afgelopen maanden heb gezien, aangeschafte platen, gemiste documentaires. Frits is lang bezig met het opbergen van zijn koptelefoon en antwoordt uiteindelijk: “Ik luister nog alleen maar klassiek”.
Het gesprek slaat meteen neer, het blijft stil tussen ons. Spijt dat ik naast hem ben gaan zitten. Het is nog best wel een lange rit.
“Speel je nog wel eens muziek? In een bandje ofzo?”, probeer ik voorzichtig. “Ja, laatst nog met mijn werk, antwoordt Frits. “Maar het was niets. Iedereen speelde op zijn hardst en ik heb geen zin om daarover heen te gaan met zingen of mijn gitaar. Het was helemaal niks”.
Zo gaat mijn prachtige voorzet bij de cornervlag roemloos over de zijlijn.
Ik tik op mijn telefoon waarop ik een kopie heb staan van mijn duurste album (€ 80,-) ooit. De concertreeks uit 1974 van Crosby, Stills, Nash & Young. Vertel er fanatiek over en draai er nu geen doekjes om: “Frits, hoe mooi zou het zijn als wij samen Carry On gaan spelen. Met dat mooie basloopje erin! Een tweede stem proberen. Biertje erbij.”
Maar Frits reageert niet. Niet op mijn anekdotes, niet op mijn uitnodiging, niet eens op het biertje. Hij veegt het beslagen busraam schoon en tuurt naar buiten.
Die nacht speel ik langer dan ooit door op mijn gitaar. Niemand die op mijn vingers kijkt, niemand die vraagt om een ander nummer, niemand die zegt dat het genoeg is zo.